zaterdag 24 oktober 2015

Over een giraf die graag een aardbei wou als dessertje

Kolonel Giraffi had lak aan alles en iedereen.
Er was eens lang geleden, in een ver en warm land een heel belangrijke giraf. De giraf was koning van het land en liet zich door iedereen aanspreken als Kolonel Giraffi. De giraf was koning geworden omdat hij, na de dood van de laatste dinosaurus van het land, het grootste dier was van allemaal. Er was in het land ook wel een heel stoere leeuw, maar die was blind. Er was ook een olifant, maar die was dan weer zo dik dat hij bijna niet kon stappen. Daarom was de giraf het indrukwekkendste dier van allemaal en keek iedereen naar hem op . Ze waren zelfs een beetje bang voor hem, want Kolonel Giraffi had soms woedeuitbarstingen, waarbij hij met vanalles begon te smijten en heel erg luid begon te blazen. Hij had soms ook heel rare wensen, zoals die keer dat hij koste wat kost een aardbei wou als dessertje…

Nu moet je weten dat fruit erg moeilijk te vinden was in dat verre land. Bananen kenden ze er wel en hier en daar kon je al eens een sinaasappel vinden… maar een aardbei? Dat hadden ze er nog nooit gezien. Sommigen hadden er zelfs nog nooit van gehoord. De kolonel had echter in een heel oud en stoffig boek gelezen dat er in een ander land, op zo’n 300 kilometer daarvandaan, aardbeien groeiden, in een donker bos. Kolonel Giraffi riep daarop de leeuw en de olifant bij hem en gebood hen om voor hem een aardbei te halen. De leeuw keek vreemd op, wat niet zo uitzonderlijk was, want hij was blind. De olifant zuchtte eens heel diep, wat ook niet zo vreemd was, gezien zijn gewicht. Aangezien ze echter bang waren van Kolonel Giraffi, gingen ze maar op pad en vier maanden later bereikten ze eindelijk het bos. Ze waren immers vijftig keer verkeerd gelopen, omdat de leeuw hen de verkeerde kant had uitgewezen en bovendien hadden ze om de vijf minuten een uurtje moeten pauzeren, omdat de olifant uitgeput was.
Een aardbei.

Nu ze in het bos waren, moesten ze natuurlijk  nog de struik vinden waaraan de aardbeien groeiden. Toevallig passeerde er op dat moment een vos. Hij bekeek de twee even van kop tot staart en beloofde hen toen de weg naar de aardbeien te tonen, want het was toch niet zo ver meer. Terwijl hij hen voorliep, lachte de vos stiekem in zijn pootje. Na een uurtje of drie (de olifant was immers heel moe geworden), bleef de vos opeens staan. “Kijk daar,” zei hij, “daar aan die struik hangen jullie aardbeien.” De leeuw keek opgewonden de andere kant op en liep heel hard die richting uit, dolblij omdat hij dacht de aardbeien gevonden te hebben. De olifant, die zijn ogen bijna niet meer kon openhouden, sleepte zich naar de struik en viel, net toen hij er was, in slaap. Wat hij niet gezien had, was dat de vos hem naar een struik met giftige, rode besjes had geleid, die net op aardbeien geleken, maar zeker niet zo lekker waren. Integendeel, als je ervan at, werd je heel rood en vooral heel ziek.

Toen de olifant weer wakker was en de vos de leeuw teruggevonden had, sprak hij: “Ga nu maar terug naar jullie koning. Ik heb de aardbeien geplukt en in zakje gestopt en dat op de rug van de olifant vastgemaakt, zodat jullie ze onderweg zeker niet verliezen. Doe hem de groeten van me!” De leeuw en de olifant waren zo onder de indruk van de zo vriendelijke vos dat ze hem allebei nog snel heel hartelijk de poot schudden en toen zo snel mogelijk weer op pad gingen.

Aangezien ze bang waren dat de aarbeien niet lekker meer gingen zijn, mochten ze er weer vier maanden over wandelen, haastten de leeuw en de olifant zich zo hard ze maar konden terug naar Kolonel Giraffi. Na een maand kwamen ze volledig uitgeput aan en strompelden naar het kasteel van de koning. Toen ze voor zijn troon stonden, vroeg Kolonel Giraffi hen naar de aardbeien. De olifant draaide zijn poep naar de koning. De giraf stond op het punt woedend te worden, toen de leeuw hem zei dat er een zakje op de rug van de olifant gebonden was, met daarin de aardbeien. De koning opende het zakje en liet de vruchtjes in zijn poot vallen. Waren dit nu aardbeien? Hij haalde zijn boek erbij en vergeleek de fruitjes met de tekening. De giraf kneep zijn ogen tot spleetjes: wat er in zijn poot lag leek heel goed op wat hij in zijn boek zag. Hij was zeker: dit waren aardbeien. Dolblij als hij was, riep hij meteen alle dieren in zijn koninkrijk samen en organiseerde een groot feest.

Toen alle dieren aan de feesttafel aangeschoven waren, kwam de giraf binnen en ging aan het midden van de tafel zitten, met naast hem de leeuw en de olifant. Iedereen begon te eten en maakte plezier. Toen het tijd voor het dessert was, tikte de giraf even met zijn poot tegen zijn glas. Meteen zweeg iedereen en keek zijn richting uit. “Uhum, uhum, uhum. Aan alle dieren die hier aanwezig zijn: zo meteen mogen jullie toekijken hoe ik een aardbei zal eten. Aan alle dieren die niet aanwezig zijn: morgen vliegen jullie naar het asiel, ondankbare honden!” Iedereen begon in de poten te klappen na de toespraak van Kolonel Giraffi. Toen ging de koning weer zitten en kwamen twee slakeien langzaam met een van de aardbeien op een gouden schaaltje aangekropen. De giraf nam de aardbei goedkeurend in zijn poot en stak het fruitje daarna in zijn bek. Met ingehouden adem keek iedereen naar de kolonel. De leeuw had er opeens geen goed oog meer in. Zelfs geen twee. Toen de giraf de aardbei doorgeslikt had, begon iedereen weer in de poten te klappen en te juichen. Fier stond Kolonel Giraffi op en keek stoer naar iedereen rond de tafel. Toen liet hij echter een knaller van een prot. En toen nog een. En nog een. Niemand durfde te lachen… Nog voor de giraf kwaad kon worden op de leeuw en de olifant, trok hij helemaal rood weg en bleef maar protten laten. Snel stuurde hij alle dieren naar huis en trok zich daarna terug in zijn paleis. Enkel de leeuw en de olifant mochten niet vertrekken. Kwaad gebood hij hen hem te volgen. Toen de giraf op de koninklijke wc zat, liet hij de twee dieren tot bij hem komen. Hij kon immers niet meer op zijn troon zitten; die zou anders vol met kaka gehangen hebben.

Er met  twee maten en gewichten
gewogen in het koninkrijk.
“Wat hebben jullie in ‘s hemelsnaam meegebracht?,” riep hij woedend naar de twee.
“Een aardbei…?,” fluisterde leeuw voorzichtig. De olifant, die anders geen vijf minuten wakker kon blijven, was nu één en al oor. Hij bood uitgebreid zijn excuses aan. Hij had de koning zeker niet willen beetnemen: het moest hier om een vreselijke vergissing gaan. Het was allemaal de schuld van die idiote vos! Kolonel Giraffi beet hen toe dat ze hun bek moesten houden. Net toen de giraf op het punt stond de twee dieren in het asiel te gooien, raapte de olifant al zijn moed bijeen en sprak tot Kolonel Giraffi: “Sire, misschien neemt u er best eens een spiegel bij…” De koning wist even niet wat zeggen: waarom begon die dikke olifant nu opeens over spiegels?

Eén van de slakeien kwam binnengeslopen met een spiegel. De giraf griste de spiegel uit de greep van de slak en keek naar zichzelf in de spiegel. 
Hij schrok zich een hoedje: zijn gele huid was helemaal rood geworden en zijn bruine vlekken waren op hun beurt allemaal geel geworden. Kolonel Giraffi begon te schudden en beven van woede. Hij kon geen woord uitbrengen; hij zat enkel heel hevig te blazen. De leeuw, die ondertussen van de olifant had vernomen wat er precies gebeurd was, probeerde zijn vel, en al het vel van de olifant, te redden door een mopje te maken. “Sire, u lijkt nu zelf op een aardbei – misschien wel de grootste aardbei die er ooit geweest is!”

Kolonel Giraffi kon er helemaal niet mee lachen en gooide de twee in het asiel. Na tien dagen moest hij gelukkig geen protten meer laten en nog eens tien dagen later zag hij er niet meer uit als een gigantische aardbei. In het asiel zag de leeuw ondertussen zwarte sneeuw en de olifant had last van nachtmerries, telkens hij van uitputting weer in slaap viel, wat dus de hele dag door was. Zo leefden ze nog lang en ongelukkig.